Carillon Schovenhorst

Harmonie en schoonheid van het Nederlandse landschap

“Ik ben op veel plekken geweest, maar nergens ter wereld vond ik zo’n grote verscheidenheid aan landschapstypen als in Nederland”, vertelde Roelof-Jan Benthem (1911-2003) in zijn vele lezingen en verhalen. Komt u op Walcheren en ziet u de vele Zeeuwsche hagen langs de wegen over de kreekruggen? Of komt u in het rivierengebied bijvoorbeeld bij Wageningen, bij Duiven, of bij Brakel en hoort u daar de wind in de lange rijen populieren en essen? Of vindt u het opvallend dat op Texel zo veel tuunwallen langs de kavels staan? Zonder het werk van Roelof-Jan Benthem zouden dergelijke landschappelijke structuren er grotendeels niet – of niet meer – zijn. Dat de grote variatie in het Nederlandse landschap er nog steeds is danken we voor een groot deel aan Benthem en zijn liefde voor het Nederlandse landschap.

Geïnspireerd door Jacques P. Thijsse was Benthem al jong actief als lid van de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie (NJN). Zijn bevlogenheid en natuurwetenschappelijke nieuwsgierigheid blijkt al uit artikelen die met een NJN-vriend publiceerde in De Levende Natuur. Samen bestudeerden ze jarenlang de natuurlijke ontwikkeling van het opgespoten polderland ten noorden van Amsterdam. Lyrisch én gedegen brachten zij verslag uit van de ontwikkeling van flora en fauna in dit dynamische landschap tussen 1926 en 1936.

Nieuwsbericht uit De Puttenaer
van woensdag 17 augustus 2005

Hij verhuisde in 1937 naar Den Bosch waar hij bij het Kadaster werkte. Zijn strijd voor het behoud van het weidse Bossche Broek – dat bedreigd werd door een ruilverkaveling en verstedelijkingsplannen van de Gemeente – leidde ertoe dat hij eind 1943 werd aangesteld als ‘landschapsadviseur’ in Brabant bij het Staatsbosbeheer. Hij inventariseerde belangrijke te behouden natuurgebieden. Hij werd zich er echter van bewust dat ook een creatieve ‘verzorgende’ benadering nodig was. Als landmeetkundige kon hij kaarten maken als aanvulling op de plankaarten van de cultuurtechnici. Al pionierend vond hij zo het landschapsplan uit waarop hij naast te sparen natuur ook door hem ontworpen nieuwe beplantingspatronen aangaf. 

Hij kreeg in 1944 een centrale rol binnen de Werkgroep voor de Cultuurlandschappen van de Contact-Commissie Natuur- en Landschapsbescherming die de eerste interdisciplinaire typologie van het Nederlandse landschap opstelde. Namens de werkgroep schreef Benthem een artikel waarin hij de lijnen voor een programma voor de ‘landschapsverzorging’ uitzette. In zijn benadering zijn natuur en cultuur niet elkaars tegenpolen. Benthem zag het menselijk handelen in het landschap als een vormende kracht in de natuur. Uit een synthese tussen menselijk handelen en natuurlijke krachten kon schoonheid ontstaan. Voor Benthem was het Nederlandsche landschap met zijn grote variatie al eeuwenlang een voorbeeld daarvan. Ook in de twintigste eeuw zou dat volgens hem tot nieuwe schoonheid kunnen leiden

Als enige landschapsadviseur in het bevrijde Zuiden van het land werd hij ingeschakeld bij de planvorming voor Walcheren. Daar was het oude landschap in het laatste oorlogsjaar door overstroming volledig verwoest was. Zijn holistische, creatieve, landschapsbewuste aanpak was sturend voor het Reconstructieplan dat in 1946 gereedkwam. De directeur van het Staatsbosbeheer vroeg hem daarna om zulke landschapsplannen voor al de ruilverkavelingen in heel Nederland op te stellen. 

Benthem formuleerde in zijn programma al een drievoudige taak voor de Landschapsverzorging: het “behoud van bestaande schoonheid”, “correctie van foutief behandeld landschap” en het “bevorderen van de schepping van nieuwe landschappelijke schoonheid”. Hiermee zette hij al neer wat hij in de decennia daarna bij het Staatsbosbeheer heeft bewerkstelligd. Hij was er voor een belangrijk deel voor verantwoordelijk dat deze uitgroeide tot een Nationale Dienst voor de schoonheid van het land. In die periode werd Nederland grootscheeps heringericht in het kader van ontginningen, ruilverkavelingen, inpolderingen van Flevoland en grote waterhuishoudkundige werken als het Deltaplan. 

In Benthem’s “plannen- en kaartenfabriek” werd gesproken over de verschillen tussen de landschapstypen en hoe die in het landschapsplan tot uiting konden worden gebracht. Er werd gediscussieerd over het behoud van het oude in combinatie met de creatie van het nieuwe landschap. Via de landschapsplannen werd vormgegeven aan de “bijzonder moeilijke, maar noodzakelijke, opdracht te trachten nieuwe geschiedenis te schrijven, die niet slechts zal getuigen van practische zin, doch ook van begrip voor de harmonie en schoonheid van het Nederlandse landschap.” Dát was het doel van de landschapsplannen die Benthem en zijn aanvankelijk kleine groep medewerkers opstelden bij de afdeling Landschapsverzorging van het Staatsbosbeheer.

Voor ieder landschapstype ontwikkelden ze een eigen ontwerpvisie en een landschappelijke compositie met contrasten tussen beslotenheid en weidsheid. Ze werden geïnspireerd door de natuurlijke opbouw en de cultuurhistorie in een gebied. Zo werd de eigenheid en variatie in landschapstypen in Nederland versterkt, ondanks de grote verliezen die met de schaalvergroting en verstedelijking van de oude cultuurlandschappen gepaard gingen. 

In 1950 werd hij hoofd van de Afdeling Landschapsverzorging en ruim tien jaar later promoveerde hij tot inspecteur Landschapsbouw in de directie van het Staatsbosbeheer. Benthem was een man met grote diplomatieke vaardigheden. Dat maakte dat hij met amper een wettelijke basis voor het werk van Landschapsverzorging enorm veel heeft bereikt. Dat geldt ook voor zijn bijdrage aan de internationale natuur- en landschapsbescherming. Hij was een prominent lid van de International Union for Conservation of Nature and Natural Resources (IUCN) onder meer als voorzitter van het Landscape Planning Committee in de zestiger jaren. In 1970 kreeg hij de Europa-Preis für Landespflege toegekend voor zijn werk in Nederland en voor zijn streven naar internationale samenwerking bij de bescherming van natuur en de verzorging van het landschap.

De creatie en uitvoering van honderden landschapsplannen in de tweede helft van de twintigste eeuw kan als één artistieke onderneming worden gezien. Benthem stond aan de basis ervan. Hij maakte de eerste landschapsplannen en gaf van 1946 tot 1976 leiding aan de organisatie binnen het Staatsbosbeheer. Al die plannen samen besloegen 80 % van het land. Ze werden gemaakt vanuit één beeldende visie op nationale schaal. Dat was uniek in de wereld. Voor het eerst werd integraal vormgegeven aan de openbare ruimte in het agrarisch cultuurlandschap als geheel. Dat was veel omvattender dan het behouden van reeksen aparte natuurgebieden, of het ontwerpen van private tuinen of landgoedparken. Het betekende een nieuwe fase in de ontwikkeling van zowel de landschapsarchitectuur, als de natuur- en landschapsbescherming. 

Al die landschapsplannen zijn grotendeels terug te vinden in het actuele landschap. De natuurgebieden en beplantingen zijn inmiddels beeldbepalend geworden en vormen een samenhangende compositie van karakteristieke landschappelijke taferelen. Van de beslotenheid van ‘open plekken in het woud’ van de zandgronden, naar de ‘eilanden van groen’ in de weidsheid van het terpen- en zeekleipolderlandschap in het noorden. Van meidoornhagen in Limburgs heuvelland tot Zeeuwse boomdijken. Van de eiken op brinken en in de houtwallen langs de Drentse beekdalen tot de linden en ‘dikke singels’ in lommerrijk Brabant. En vergeet de lange rijen populieren zwierend door rivierenland en de knotwilgen in de Hollandse slootkanten niet! Ze vormen nu één ‘Landschapsplan Nederland’, een liefdevol geschenk voor de toekomst.

Dr. ir. H.J.J.C.M. van Blerck
Rhenen, 10 augustus 2024